11 Ondeugende geheimpjes

Ik bleef in een gestage neerwaartse spiraal zitten.

Er was geen eenvoudige ontsnapping mogelijk, geen plotselinge oplossing en geen bliksemsnelle dood die werd gevolgd door een herrijzenis uit as. Ik bleef maar doorgaan op de ingeslagen weg, heen en weer, twee stappen vooruit en één achteruit. Ik was als een alcoholist die moeite had om bij te blijven. Er waren dagen bij zonder dat ik zelfs maar aan shoppen dacht, maar ook andere waarop ik toch weer de mist in ging. De manier waarop een alcoholist zijn fles stevig vasthoudt, zo kon je mij in die tijd tegenkomen met een tas van Barneys in mijn handen geklemd.

Ik wist dat ik een probleem had, dat was mijn eerste stap op weg naar herstel, maar ik wist ook dat de dingen eerst slechter zouden worden voordat het beter zou gaan. Ik moest dat proces doormaken. Ik wilde van mijn verslaving af, maar het kwam erop neer dat ik mijn verslaving verving door een andere vorm van zelfvernietiging.

==

Er wordt gezegd dat koopverslaafden vaak symptomen vertonen van ander dwangmatig gedrag. Erg vaak zie je bij hen tekenen van depressie, misschien hebben ze eetproblemen of neigen ze zelfs naar manisch-depressief. Ik had bij vlagen last van een milde depressie, maar iets ergers dan dat had ik niet.

Mijn overduidelijk manco, zoals heel vaak in het verleden was gebleken, waren mannen. Ik had me regelmatig tot mannen gewend om een aantal moeilijke momenten in het leven te vermijden. Mezelf laten gaan in een liefdesrelatie diende als uitlaatklep, ik voelde me dan verliefd en niet langer verdrietig. Het hield andere problemen op afstand.

Ik had alle andere manieren om mezelf te ontlopen uitgeput, dus richtte ik me weer eens op een relatie met een man.

Ik wilde een vrouw worden die haar leven, haar financiën en haar impulsieve neigingen in de hand had, maar om me te bevrijden uit de boeien van mijn verslavingsgedrag moest ik ook ander slecht gedrag aanpakken.

De ontmoeting met kunstenaar Udo bleek zowel een zegen als een vloek. Een zegen omdat hij me een uitlaat bood voor mijn verslavende behoeften, en een vloek omdat hij me niet voorzag van enige vorm van emotionele of financiële zekerheid en stabiliteit die ik zo wanhopig nodig had.

==

Vanaf het moment dat Leeta het over Udo had, was ik geïntrigeerd. Ik hield van de klank van zijn naam. Ik hield van het feit dat hij een kunstenaar was die weinig bekendheid genoot (hij was, letterlijk, groot in Japan), en volgens Leeta was hij intelligent, sexy en was het net uit met zijn vriendin.

Twee andere dingen die Leeta me vertelde over Udo maakten iets in me los: hij was arm en hij woonde en werkte in een smerig huurloft in Soho. Ik kan niet uitleggen waarom, maar zijn vermogen om in rommel te kunnen leven kwam mij aantrekkelijk voor, alsof het een soort tegengif was voor datgene waaraan ik gewend was.

Ik vroeg aan Leeta waarom ze me aan zo’n man wilde koppelen. ‘Misschien,’ zei ze, ‘heb jij de kracht om hem te veranderen.’

Ik wilde Udo niet veranderen, maar ik wilde wel meer te weten komen over deze man, wiens leven, net als dat van mij, financieel gezien een ramp was. Misschien had ik wel een kunstenaar als Udo nodig om mijn verslaving van me af te schudden. Misschien had ik iemand nodig die zich niet druk maakte over de luxeval, die zichzelf wijdde aan het creëren van betekenisvolle kunst en me weer in contact kon brengen met een deel van mezelf dat geen spullen hoefde te bezitten om zich mens te voelen. Hij was in elk geval iemand die niet in staat leek om me te overladen met cadeautjes om zo mijn genegenheid te kopen.

Ik stemde ermee in dat Leeta namens mij contact opnam met Udo. Ze verzon een verhaal dat ik een artikel wilde schrijven over zijn werk en hij hapte enthousiast toe.

==

Twee weken later stond ik in de deuropening van Udo’s loft. En ik had niet zozeer het gevoel dat ik het rommelige loft van een vrijgezel binnenviel als wel dat ik in een fantasieënfabriek was terechtgekomen. Op veel manieren was die plek alles waarop ik had gehoopt, volgestopt met gekke creaties en verrassingen. Een jongeman met zijn haar in een paardenstaart en een bril met een metalen montuur op begroette me bij de deur. Het eerste wat ik zag was een grote houten werktafel waarop het skelet van een paard stond. Een assistent met een gasmasker op was druk bezig om de botten zilverkleurig te spuiten.

De man die me had begroet zag dat ik naar het skelet staarde. Hij legde uit dat het een project was voor een tentoonstelling in Zürich, die binnenkort werd gehouden. ‘Een beest waarop je te dicht bij de zon kunt komen,’ zei hij, en ik vond deze opmerking mysterieus en intrigerend.

Het volgende wat me opviel was Udo, die uit een van de donkere hoeken van het langwerpige loft leek te komen glijden. Hij droeg een lichtblauw, linnen overhemd – volkomen ongeschikt voor februari – maar het paste bij de kleur van zijn ogen en vulde zijn lichtgebruinde huid aan. Hij was eind veertig en zijn gezicht was getekend door rimpels en groeven. Ik vertelde hem dat hij de woeste aantrekkelijkheid had van een journalist die levensmoe is, van iemand die lange tijd had doorgebracht in oorlogsgebieden en door droogte geplaagde woestijndorpen; te veel zon en niet genoeg vocht.

Hij had een fascinerende lage stem, de stem van een predikant, waarmee hij uitlegde dat mijn inschatting er niet ver vanaf zat. Hij zei dat hij een deel van zijn carrière had besteed aan het maken van kunst met een journalistiek thema. Hij had rond de wereld gereisd om kunstprojecten te maken over de benarde positie van mensen die zich aan de rand van de samenleving bevonden.

Zijn beroemdste werk was een project waar hij nog steeds mee bezig was, een serie tekeningen, ingewikkelde stroomschema’s, die informatie bevatten die van belang was voor sociale, economische en milieuzaken. Hij had enkele honderden tekeningen gemaakt, elk daarvan voorzien van grafieken van bijvoorbeeld het energieverbruik in de wereld, vluchtelingenstromen, machtige bedrijven en voorspelde watertekorten. Hij wees op een muur die vol hing met een aantal prachtige schetsen.

Op dat moment bleef ik staan om om me heen te kijken. Het loft was zoals Leeta had beschreven, een ruimte die op een grot leek en volgestopt was met rommel. Ik gaf mijn ogen de kost. Mijn blik viel op een rommelig bureau dat bezaaid lag met papier, op de grond lag afgebladderde verf van een radiator alsof het confetti was en de teakhouten jaloezieën voor het raam waren met een dikke laag stof bedekt.

Omdat ik daar was onder het voorwendsel dat ik een verhaal wilde schrijven over zijn werk, moest ik professioneel handelen. Ik haalde dus mijn cassetterecorder en mijn notitieboekje tevoorschijn uit mijn tas en begon vragen te stellen.

Ik werd aangetrokken door de diepe klank van Udo’s stem die dezelfde weerklank had als de studio zelf. Het verzilverde paardenskelet, de mysterieuze tekeningen en Udo; alles fascineerde me. Het was voor mij duidelijk dat ik hier terug wilde komen.

Aan het eind van het interview vroeg Udo of ik komende week met hem uit eten wilde.

==

Hoewel ik altijd op zoek was naar een manier om mijn echte gevoelens te vermijden, sprong ik onmiddellijk in het diepe. De relatie werd het belangrijkste van mijn leven. Als ik moest beschrijven wat er de volgende maanden gebeurde, als ik dat in een leuk, keurig hokje moest plaatsen, zou me dat niet lukken. Udo en ik hadden een gepassioneerde relatie, maar emotioneel gezien ook zeer gecompliceerd. Soms leek het wel een gevecht tussen twee sterke karakters. Andere keren leek het op een samenzwering tussen ons tweeën of zelfs op een vorm van therapie. We bleken een onuitgesproken pact te hebben gesloten om de ander te helpen bij zijn emotionele problemen. Ik wilde dat Udo me hielp met mijn laatste, frustrerende poging om te voorkomen dat zelfvermijdingsgedrag mijn nieuwe obsessie werd, en hij wilde door mij geobsedeerd worden om te voorkomen dat hij tijdens zijn midlifecrisis moest proberen om te gaan met zijn eigen creatieve angst. Uiteindelijk faalden we daar jammerlijk in. Maar Udo had geprobeerd om mijn verwachtingen waar te maken.

Als ik ergens door op het absolute dieptepunt had kunnen komen dat ik onbewust wilde bereiken, dan was dit het. Ik liet toe dat ik verslingerd raakte aan de onzekerheden die deze relatie met zich meebracht. Udo vertrok soms zomaar en was dan wekenlang onbereikbaar. Zijn relatie met zijn ex-vriendin bleef onduidelijk. Maar door dit soort instabiliteit werd ik in die tijd nu eenmaal aangetrokken.

Udo was sluw genoeg om dit te weten en hij speelde zijn rol perfect.

==

Toch bleek mijn leven in deze periode gevuld te zijn met bizarre en spannende mogelijkheden. Opeens was ik onderdeel van een team dat werkte aan een film over vrijheid van meningsuiting en interviewde ik filmregisseurs op het Tribeca-filmfestival. Door een andere grillige wending kwam ik op tv terecht als gast in de Tough Crowd-show van komiek Colin Quinn op Comedy’s Network. Ik werd gevraagd om reproducties van kunstwerken uit het paleis van Saddam Hoessein die bij de aanval op Irak in beslag waren genomen te analyseren. Eigenlijk analyseerde ik Saddams kunstwerken in alle ernst.

Het tv-optreden leverde me een paar honderd dollar op en een onverwacht aanbod van Quinns agent om in Los Angeles een acteercarrière na te jagen. Hoe verleidelijk dit misschien ook was geweest toen ik twintig was, nu ik bijna veertig was, vond ik het wat minder aanlokkelijk. Ik stelde me voor hoe ik met de beste bedoelingen aankwam in Los Angeles, maar heel snel in een neerwaartse spiraal terechtkwam als ik niet meteen een rol kreeg. Ik overtuigde mezelf ervan dat na jaren de harde klappen van een modellencarrière te hebben doorstaan, het absoluut belachelijk was om er eentje na te jagen die nog inspannender was.

Maar zelfs als een verhuizing naar Los Angeles de kans van mijn leven was geweest, dan nog was ik niet in staat geweest deze te herkennen. Achteraf gezien had ik waarschijnlijk een van deze acteerkansen kunnen omzetten in iets lucratiefs, maar ik bleek meer te worden aangetrokken door dingen die me naar beneden haalden. Ik zat in een uitzichtloze relatie, kocht en leefde nog steeds ver boven mijn stand, en was vastbesloten om de dingen tot een dramatische climax te brengen.

Het was Anaïs Nin die schreef: ‘We zien de dingen niet zoals ze zijn, maar zoals wij zijn.’ Ik bleek in de zelfvernietigingsstand te staan.

In de daaropvolgende maanden ontwikkelde ik de gewoonte om nadat ik de nacht bij Udo had doorgebracht naar huis te gaan en me meteen uit te kleden en te douchen. Ik begon mijn werkdag met dit ritueel van wassen en opnieuw aankleden. Op veel manieren leek dit op mijn koopperiodes waarbij ik degene was die een aankoop moest doen, verteerd werd door het verlangen om het kledingstuk te bezitten en het dan achter in de kast te gooien en het nooit meer te willen zien.

Ergens in de diepste krochten van mijn gedachten was er het besef dat het proces waar ik doorheen ging onvermijdelijk was, een soort duivelsuitdrijving, na jaren van verdriet en vermijding.

In plaats van te kunnen shoppen op mijn eigen manier, was ik erin geslaagd om Udo tot mijn nieuwe verslaving te maken. Hoe vreemd dit ook mag klinken, deze poging om de ene verslaving te vervangen door een andere werd een manier om te overleven.

==

Overleven.

Dat was het punt. Hoezeer mijn acties misschien zelfvernietiging tot gevolg hadden, het instinct om te overleven kwam altijd weer boven. Ik had een punt bereikt waarop ik geld moest lenen om te kunnen overleven. Hoewel mijn werk steeds beter liep, zat ik nu in een cyclus van boetes betalen omdat ik mijn krediet verbruikt had en te laat betaalde, en verhoogde rentetarieven voor mijn creditcardrekeningen. Dit droeg bij aan een constante geldcrisis.

Een keer moest ik driehonderd dollar lenen van mijn vriendin Kim om mee te kunnen op een persreis. Ik had niet genoeg contant geld om van en naar het vliegveld te komen, en ook niet voor incidentele uitgaven onderweg. Een andere keer moest ik vijfhonderd dollar vrijmaken uit een fonds dat mijn vader voor me had opgericht. Tot slot leende ik duizenden dollars van een goede vriend.

Ik kwam erachter dat ik door geld te lenen niet meer goed kon denken.

Vanaf het moment dat ik om de lening vroeg (waarvan hij meteen verklaarde dat het geen lening was, maar een gift) voelde ik een onnoemelijk gewicht op me leunen. Natuurlijk was er de bevrijdende gedachte dat ik met het contante geld gemakkelijk een aantal van mijn uitstaande rekeningen kon betalen, maar meteen kwam de vraag naar boven: wat gebeurt er hierna? Ik kon niet onbeperkt blijven lenen. Ik moest mijn financiën onder ogen zien, en wel meteen. Zo niet, dan kon ik me het scenario voorstellen waarbij ik probeerde het vol te houden totdat ik uit mijn appartement zou worden gezet. Ik draaide de film in mijn hoofd af: eerst zou de elektriciteit worden afgesloten, dan de telefoon en vervolgens zou ik misschien niet meer eten. Ik zou dood worden aangetroffen en iedereen zou zich afvragen wat ik met al die spullen moest – nieuwe, ongedragen schoenen en kleding – die achter in mijn kasten lagen opgestapeld.

Maar dit was maar een dwaze fantasie. De verhalen die ik kende over vrouwen die geld moesten lenen, waren niet dwaas of fantastisch. Er is een verhaal over een voormalig model dat bijna zeventigduizend dollar aan schulden opbouwde met creditcards. Toen haar carrière niet meer zo voorspoedig liep, was ze niet in staat om de maandelijkse betalingen te voldoen. Daarna gingen de zaken verder bergafwaarts toen ze afhankelijk werd van haar vriend die haar sloeg. Ze vroeg uiteindelijk haar faillissement aan, maar zonder duidelijke bron van inkomsten was ze nog steeds niet in staat om uit de relatie te stappen waarin ze werd mishandeld.

Een ander verhaal gaat over een vrouw aan de westkust wier situatie overeenkomsten had met de mijne. Ze was een freelance castingdirector met een onregelmatig inkomen. Ze was ook dol op kleding, voelde de noodzaak om de schijn op te houden en had geld geleend van een vriend. Nadat ze het geld had geleend, vertroebelde de relatie en de condities van de transactie werden onduidelijk. Ik weet niet precies wat er is gebeurd, alleen dat hun vriendschap het niet had overleefd.

Geld lenen veroorzaakt dit soort dingen: het zet zaken in een kwalijk licht. Er zijn momenten geweest waarop ik paranoïde werd over mijn eigen situatie met mijn vriend.

Zo was er bijvoorbeeld een tent die hij graag bezocht, een ‘herensociëteit’ op Lower Manhattan. Ik wilde daar nooit naartoe. Ten eerste omdat de helft van de mannen daar me waarschijnlijk zouden herkennen van de Hamptons en ten tweede omdat de hele New Yorkse society daardoor meteen wist dat het financieel niet goed met je ging. Ik wilde geen bekenden tegenkomen en was niet voorbereid om me officieel te laten uitroepen tot een New Yorkse vrouw, op leeftijd, single, gereduceerd tot het op schoot zitten van rijke mannen om een paar honderd dollar te krijgen.

Maar dat is precies wat er gebeurde. Tussen negen en elf uur ’s avonds was het tijd voor de heersers van het universum. De topspelers uit de financiële wereld verzamelden zich hier en natuurlijk moesten er ook vrouwen zijn om hen te vermaken.

Eén keer, in wat waarschijnlijk een poging was om mijn interesse voor deze club te wekken, nodigde mijn vriend mij uit om daar te gaan eten. Hij had de plek terloops genoemd tijdens verscheidene gelegenheden, maar die avond, toen we daar dineerden, had ik er geen idee van dat we in het restaurant waren dat onderdeel uitmaakte van die mysterieuze club. Toen we in de foyer op het punt stonden te vertrekken, vroeg hij me om met hem mee te gaan door de opening van het lange, bloedrode fluwelen gordijn.

Opeens stonden we op een spelonkachtige plek die gevuld was met nog meer bloedrode meubels: luxe beklede roze leunstoelen, divans van rijkversierd houtwerk overtrokken door zachtpaars chintz, en twee dikke bruine chesterfieldbanken die als sumoworstelaars tegenover elkaar stonden. Verscheidene ronde kaarttafels waren in de kamer gezet met daarop lampen voorzien van een satijnen lampenkap met kwastjes. Op de grond lag een pluchen tapijt waarin een ingewikkeld bloemenpatroon was geweven. Het leek niet alleen geluid te absorberen, maar ook iets van de beperkte hoeveelheid zuurstof in de kamer zonder ramen. Een enorme kristallen kroonluchter, bestaande uit meerdere lagen, hing in het midden van het plafond. De kamer was volgepropt met goedkope ornamenten en opzichtige buitensporigheden, typerend voor bordelen en hoerenketen door de eeuwen heen, en ik vond het zowel grappig als fascinerend dat er zo’n plek bestond midden in het centrum van Manhattan.

Ik stond bij de ingang en probeerde me voor te stellen hoe de ruimte eruit zou zien als al die ongelofelijk rijke mannen en al die behoeftige vrouwen bij elkaar waren en hun respectievelijke rol speelden. De kleine tafellampen met kwastjes zouden branden en de rookpluimen van de dikke sigaren zouden mysterieuze kronkels in de lucht vormen. Uiteraard zouden sommige enkels die op hoge hakken balanceerden verstrikt raken in de warboel van het tapijt en de glimmende haltertopjes die op strakke skinny jeans werden gedragen, zouden het licht reflecteren van de kroonluchter. Er zouden stralend witte tanden ontbloot worden en hoofden achterovergegooid van het lachen en haar zou als een gordijntje over gezichten vallen. En dit zou allemaal een schertsvertoning zijn, het vernis dat verhulde wat er hier werkelijk aan de gang was.

Toen ik net begonnen was als mannequin – ik was amper twintig – waren er meiden van wie ik wist dat ze als escort in Japanse bars en clubs op Manhattan werkten. Ze hadden me uitgelegd hoe ze gemakkelijk geld verdienden door slechts bij Japanse zakenmannen aan tafel te zitten, met hen te praten en sake in te schenken. Ze boden me altijd aan om me ook aan zo’n baantje te helpen en een paar avonden werk te bezorgen in zo’n club, mocht ik dat willen.

Er waren in die jaren dat ik model was momenten waarop ik hard geld nodig had. Een paar avonden als escort zou een verstandige en zelfs wenselijke manier zijn om dat voor elkaar te krijgen. Een paar keer kwam ik in de verleiding om mijn diensten aan te bieden, maar ik trok me op het laatste ogenblik altijd terug. Ik vond andere manieren om geld te verdienen, meestal door als garderobedame te werken, wat niet half zo lucratief was en absoluut vermoeiender voor mijn voeten.

Ik probeerde me altijd voor te stellen hoe deze Japanse bars eruitzagen en hoe die meisjes inspeelden op de fantasieën van die mannen om zo hun geld te verdienen. Hoe onschuldig ze het ook over deden komen, ik weet zeker dat er meer bij kwam kijken dan slechts sake inschenken.

Ik moest daar weer aan denken toen ik in de deuropening van deze plek stond. Hoe was het mogelijk dat mijn leven bijna twintig jaar later op dezelfde groezelige presenteerschaal terechtkwam? Ik was veel te oud om mezelf aan te bieden als ‘meisje van plezier’, of dat nu onschuldig was of niet. Hoe moeilijk mijn situatie ook was, ik kon me niet voorstellen dat ik zo de kost moest verdienen. Het idee dat ik mannen moest vermaken voor geld leek me het ergste wat er was. En toch bevond ik me in een kwetsbare positie daar op die drempel.

Mijn kwetsbaarheid zorgde ervoor dat ik me verbeeldde dat mijn vriend dit indirect als optie voorstelde.

Toen hij op een andere keer door zijn generositeit ingegeven een cadeau voor mij wilde kopen, werd ik heel erg achterdochtig.

Nadat ik op een avond thuiskwam na een opening van een galerie in het centrum, ontdekte ik precies midden in mijn studio een grote, zwarte kartonnen doos. Er ging even een schok door me heen, was ik in het verkeerde appartement? Was de doos er al die tijd al geweest en had ik hem eenvoudigweg niet gezien? Was ik aan het hallucineren? Ik liep een paar keer om de doos en werd steeds kwader dat iemand mijn appartement was binnengegaan zonder mijn toestemming.

Maar toen las ik op de zijkant van de doos: sony, 27-inch, flatscreen-tv. Ongeveer een week eerder had ik verteld dat ik geen televisie had. Ik had uitgelegd dat ik vond dat ik mijn tijd verspilde door naar stomme series te kijken waar ik niets aan had, en dat ik mijn tijd liever besteedde aan lezen en schrijven. Ik loog. De waarheid was dat ik me geen tv kon veroorloven. In mijn budget was geen ruimte voor kabel-tv. Ik kon amper elke maand mijn internetrekeningen betalen. Als ik tv wilde kijken, ging ik naar het appartement van mijn vriendin Natalie achter in de straat en daar maakten we popcorn en keken afleveringen van Sex and the City, The Bachelor en een of andere realityshow. Ik was altijd verbaasd over hoe gemakkelijk je verwikkeld kon raken in die realityshows, die niet realistischer waren dan een sprookje van Grimm.

Hoezeer ik werkelijk zou hebben genoten van een eigen televisie, het ergerde me dat iemand mij zoiets cadeau zou doen. Eigenlijk had ik dankbaar moeten zijn dat ik vrienden had die dwars door mijn façade en mijn armetierige poging om net te doen of er niets aan de hand was, hadden heen gekeken.

Ik ging die nacht naar bed met het gevoel onteerd te zijn. Het was net alsof iemand bij me had ingebroken en dingen had lopen vernielen op alle plekken in mezelf die ik verborgen wilde houden. Midden in de nacht werd ik wakker, badend in het zweet, terwijl een lading vragen door mijn hoofd speelde: hoe moest ik mijn koopgedrag en mijn persoonlijke financiën op orde krijgen? En hoe stond ik tegenover geld? Was ik bang voor geld?

Toen ik op de middelbare school examen deed, was mijn grootste doel om als ik geslaagd was mijn eigen geld te verdienen. Ik was toen echt niet bang voor geld. Ik was opgegroeid in een gezin dat geld serieus nam. Niemand thuis had schulden. Ik herinner me niet eens dat mijn ouders een creditcard bezaten. Handje contantje, zei mijn vader altijd. Hij had altijd een dikke stapel bankbiljetten met een dik elastiek eromheen bij zich. Leven naar de middelen die je had was een eenvoudig concept: je gaf alleen uit wat je had, of minder.

Terwijl de toegang tot gemakkelijk krediet de belofte in zich had gedragen van vrijheid en keuze, was de paradox dat het juist precies het tegenovergestelde had betekend. Voor de meeste koopverslaafden vervielen ze door het gemakkelijk verkrijgen van krediet in een patroon van voortdurende schuld. Dit blijkt op te gaan voor een bepaalde groep creditcardhouders. Het is aangetoond dat de gemiddelde Amerikaan voor zijn creditcards ongeveer duizend dollar aan rente en overige kosten betaalt. Alleen al in 2007 haalden kredietverschaffers meer dan achttien miljard dollar aan boetes en vergoedingen binnen.

==

Terwijl ik het geld dat ik verschuldigd was aan een creditcardmaatschappij als iets abstracts zag, dwong het lenen van de spreekwoordelijke ‘keiharde cash’ me om mijn houding tegenover geld eerlijk onder ogen te zien. Ik besefte dat deze houding zwaar emotioneel was. Geld was verbonden aan liefde, geborgenheid en veiligheid, misschien zelfs aan schuld. Ik dacht terug aan mijn eerste grote klus en de cheque die ik ervoor kreeg waarmee ik mijn vader het zwijgen had opgelegd. In de loop der jaren had ik herhaaldelijk geprobeerd om mijn gevoelens over die gebeurtenis te begrijpen. Voor zover ik wist, kon ik mijn vaders reactie compleet verkeerd begrepen hebben. Ik heb nooit de moeite genomen het te vragen. Waarschijnlijk herinnert hij zich dat voorval niet eens meer. Maar voor mij zie ik in dit verhaal steeds mijn hele financiële toekomst. In al mijn relaties heb ik de financiële verantwoordelijkheid overgedragen aan een man.

Een van de onverwachte bijeffecten van het lenen van geld is dat het me deed opschrikken en ervoor zorgde dat ik mijn gevoelens over dit onderwerp ging analyseren. Onbewust begreep ik dat dit een belangrijk onderdeel van mijn eventueel herstel zou zijn.

==

Ik bewaarde het geld in de bovenste linkerla van een antieke archiefkast die ik had gekocht bij een antiquair op Bond Street. In de laden zat alles wat toen belangrijk voor me was: mijn tijdschriftenknipsels, mijn dagboeken, een Agatha Christie-pennenset van Mont Blanc en een gum die mijn moeder voor me had gekocht voor kerst toen ik nog klein was. Op de gum, die net zo groot was als een Mars-reep en de kleur had van een tong, stond aan één kant in zwarte letters, in het lettertype Times Roman, het volgende: ik maak nooit grote fouten.

Het contante geld lag tussen een paar pennen, elastiekjes, mini Post-its, wat muntgeld en wat ansichtkaarten. Ik probeerde niet naar het geld te kijken, maar in plaats daarvan deed ik mijn hand in de la om het geld te aaien. Het pakje had zijn eigen temperatuur en textuur en ik hield ervan om erin te knijpen alsof het een levend ding was.

Ik wist wat ik moest doen met dat geld; ik moest er rekeningen mee betalen. En ik wist dat als het me lukte om bij te zijn met de aflossingen op mijn creditcards, ik dan de telefoon weer op kon nemen. De zeurtelefoontjes van schuldeisers, hun blaffende stem, intimiderende vragen weerhielden me ervan om me vrij te voelen in mijn eigen huis. Elke keer dat de telefoon overging, stokte de adem me in mijn keel.

Het leven zou zeker weer normaler worden als ik een paar eenvoudige stappen ondernam om alles weer op orde te krijgen. Het kon zo simpel zijn als het recht houden van het stuur als de auto van de weg af begon te raken. Kleine aanpassingen, dat was alles. Ik zou niet mijn bestemming hebben bereikt, maar ik zou nog steeds op de weg zitten. Dat op zich klonk als een terugkeer naar het gewone leven.

Een groot deel van het geld ging naar het betalen van twee maanden huur, maar er bleef nog genoeg over om de minimale afbetaling te doen op al mijn creditcards. Als ik in staat was geweest om de discipline te vinden om dit te doen, zou ik ook in staat zijn geweest om de exorbitant hoge boetes voor te laat betalen uit de weg te ruimen. Er moeten op dat moment honderden dollars aan maandelijkse boetes voor te laat betalen hebben uitgestaan, maar dat wist ik niet, omdat ik al maanden mijn creditcardoverzichten niet meer openmaakte.

Dus ik gaf niet toe. Ik wilde niet alleen deze stapel contant geld bewaren, zoals eekhoorntjes nootjes opsparen voor noodgevallen, ik wilde hem ook houden om aan iets te kunnen uitgeven, mocht ik overvallen worden door de drang om iets te kopen. Ik wilde weten dat ik eropuit kon gaan en iets kon kopen als het verdorven verlangen weer bezit van me nam. Ik wilde elke ochtend wakker worden met de zekerheid van dit stapeltje twintig-dollarbiljetten, waarvan ik er een paar kon pakken en in mijn zak kon steken. Ik hield ervan me voor te stellen dat het geld in het donker zichzelf op mysterieuze wijze vermenigvuldigde, meer werd, zodat het niet uitmaakte hoeveel ik ervan afnam, er bleef altijd een dikke bult over.

Net als een dwangmatige gokker leefde ik in die nevelige sprookjeswereld van hoop – mijn tijd komt nog – en ik geloofde dat door die handtas van Louis Vuitton iedereen me zou inhuren, dat al mijn financiële zorgen zouden verdwijnen, dat de ‘juiste’ man op het eerste gezicht verliefd op me zou worden en dat alles en iedereen vanaf dat moment nog lang en gelukkig leefde.

Mijn koopgewoontes waren noodgedwongen veranderd. Ik was als een alcoholist die van champagne was overgestapt op goedkoop bier of als een heroïneverslaafde die niet langer het pure spul kon krijgen en daarom nu gevaarlijk spel speelde met een ‘versneden product’. Ik was nog steeds aan het kopen, bekende schuld voor de volgende roes, en beloofde mezelf dat dit echt de laatste keer zou zijn. Maar het niveau van de spullen waarop ik mijn hand kon leggen was drastisch gedaald.

Vroeger stapte ik binnen in de koele, van marmeren tegels voorziene hal van Linda Dresner en werd daar opgewacht door een oplettende verkoopster die me bij naam kende, maar nu speurde ik de rommelige tafel met afgeprijsde artikelen af bij Zara. Niemand sprak me daar bij naam aan, zelfs niet als ik mijn creditcard overhandigde en deze geweigerd werd. Ik zou de nutteloze dunne plastic kaart van een ongeduldige caissière terugkrijgen en dan met tegenzin mijn laatste biljet van twintig dollar uit mijn portemonnee halen om de transactie van 19,99 dollar af te ronden. De aankoop zou in een plastic tas gepropt worden en net zo anoniem als ik binnen was gekomen, zou ik ook weer vertrekken.

Maar deze beledigingen zorgden er niet voor dat ik niet meer ging shoppen en ze verhinderden ook niet mijn eeuwige gefantaseer over de transformerende krachten die elk van deze aankopen in zich had. Mijn schaamte, als die er al geweest was, zou snel verdwijnen als ik weer op straat stond. Dan zouden andere emoties het overnemen. Ik zou overvallen worden door gevoelens van walging omdat ik niet in staat was mezelf in de hand te houden en ik maakte me zorgen over mijn financiële situatie. Maar ik zou ook worden meegesleurd in een geweldige maalstroom van vreugde. Ik geloofde nog steeds dat wat ik kocht de kracht had om mijn leven te veranderen.

==

Dat moet ook het geval zijn geweest toen ik in een rek bij Century 21 een Balenciaga-broek zag hangen tussen andere broeken van ‘Europese ontwerpers’. Balenciaga, vroeger een stijf Frans haute-couturemerk, was voorzien van nieuw, fris bloed toen het de ontwerper Nicolas Ghesquière had aangenomen. Ik wilde al lange tijd heel graag iets van Balenciaga kopen, maar in de winkel lag het compleet buiten mijn bereik. Balenciaga’s prijzen waren astronomisch hoog. Toen ik het discrete zwarte merkje zag en daarop de letters B, A en L ontcijferde, had ik het gevoel dat ik de jackpot had gewonnen. Ik kon mijn geluk niet op! Ik had deze broek ontdekt en hij was zowaar in mijn maat!

Hij was pikzwart met een rits aan de voorkant en een metalen drukknoop in de band. De snit van de pijpen leek smal bij mijn dijen en liep wijd uiteen bij mijn kuiten. Ik stelde me voor dat door de broek mijn benen meters langer zouden lijken.

En dat was ook zo. Toen ik op mijn tenen in de kleedkamer stond, hing de broek recht naar beneden alsof er gewichtjes aan de zoom waren vastgemaakt. De extra stof viel op de grond. Maar mijn benen zagen eruit alsof er geen einde aan kwam. De stof was prachtig, lichte gabardine die niet zou kreuken.

Ik deed mijn bruine, suède enkellaarsjes aan en stond rechtop, draaide voor de spiegel om de zijkant goed te bekijken. De lengte was nu perfect, hij viel net over de punt van de laars. Alles aan de broek was absoluut perfect, zelfs de prijs. Hij kostte 171 dollar, een fractie van de oorspronkelijke verkoopprijs van 945 dollar.

Er waren genoeg manieren waarop ik deze aankoop kon goedpraten. Het feit dat hij zo goed zat was slechts het topje van de ijsberg. En ik had deze zwarte broek dringend nodig omdat de vijf tot tien broeken die al in mijn kledingkast hingen allemaal op de een of andere manier niet voldeden. Daarna volgden de gedachten elkaar nog sneller op: deze broek zal alle andere doen verbleken, en ja, hij zal ervoor zorgen dat alles wat mis is in mijn leven weer goed zal gaan. Alle problemen in mijn leven kwamen voort uit het feit dat ik geen perfecte zwarte broek had. Wat een geluk dat ik deze had gezien en dan ook nog voor zo’n belachelijk lage prijs. Ik kon Century 21 gewoon niet verlaten zonder deze broek te hebben gekocht.

Maar op een bepaald moment verdwijnt het rationeel denken en neemt de verslaving in pure vorm het over. De lichamelijke symptomen die vaak dit deel van mijn dwangmatige koopperiodes vergezellen zijn nu zo bekend dat als ik ze voel opkomen ik niet langer in paniek raak, ik geef me eraan over en laat ze de macht overnemen. Ik had een verhoogde gevoeligheid voor licht, geluid en geuren. De winkel scheen te vibreren en baadde in een filmisch licht. Mijn hart klopte sneller, mijn handpalmen waren klam van het zweet, ik was duizelig en voelde me euforisch. Het was net alsof ik geïnjecteerd was met helium en dat ik naar het plafond kon zweven als ik dat wilde.

Natuurlijk had ik het geld niet om de Balenciaga-broek te kopen.

Ja, er was nog wat geld over van de lening, maar ik had geen idee hoeveel dat was. Ik wist niet hoezeer ik al een beroep had gedaan op mijn American Express-kaart, de enige creditcard die ik nog had én nog kon gebruiken. Ik had ook geen idee of ik genoeg geld op mijn bankrekening had staan om mijn elektriciteits- en telefoonrekening die maand te betalen, en of mijn huur weer te laat zou zijn. Ik nam aan dat de huur te laat betaald zou worden als die factuur van tweeduizend dollar van een cliënt van me niet op tijd overgemaakt zou worden. En dat zat er wel in, want facturen van cliënten werden bijna nooit op tijd overgemaakt zoals beloofd.

Toch wist ik, toen ik in de gammele metro zat op weg naar mijn appartement, dat ik die dag terug zou gaan naar het centrum, mijn geld zou overhandigen, de pikzwarte gabardine broek in mijn klamme handen zou vastklemmen en me zou voorstellen hoe geweldig ik eruit zou zien in mijn nieuwe aanwinst... totdat ik weer buiten stond en de broek in de dichtstbijzijnde vuilnisbak wilde gooien.

==

In mijn hardnekkige en efficiënte poging tot zelfvernietiging, begon ik ook mijn basisbehoeften wat betreft voeding te verwaarlozen. Ik had ooit de voordelen van goede voeding begrepen en werd door vrienden geplaagd omdat er een kleine berg voedingssupplementen bij mij in de koelkast stond, maar in de afgelopen jaren had ik het geleidelijk aan opgegeven.

Ik had een potje met kleingeld in een plastic Tupperware-doos op een van de keukenplanken staan. Om de paar weken ging ik naar de supermarkt op Ninth Avenue waar een wisselmachine van het formaat koelkast stond die de muntjes inslikte in een indrukwekkend tempo en er verse dollarbiljetten voor uitspuugde (minus een kleine vergoeding). Het duurde niet lang voordat ik besefte dat de Tupperware-doos nooit meer dan dertig losse dollars bevatte en dat er amper genoeg was om eten voor een week van te kopen, laat staan dat het genoeg was voor wat ik in gedachten had: zomaar wat shoppen.

Mijn standaardboodschappenlijstje in die tijd bevatte gegrilde kip, maïsbrood, een halve liter volle melk, een bus Bustelo-koffie, Griekse yoghurt en een grote doos rozijnen-notenmuesli. Soms kocht ik iets vers en gezonds zoals bananen of tomaten, zelfs wat broccoli, maar meestal hield ik mezelf aan het geijkte boodschappenlijstje. Ik denk dat dat kwam omdat ik precies wist hoeveel de spullen op dit lijstje kostten en ik op die manier niet voor verrassingen zou komen te staan bij de kassa. Ik geloof niet dat ik genoot van het vaste eetpatroon van yoghurt en gegrilde kip, maar ik wist hoe duur ze waren en wist hoelang ze goed bleven en hoeveel geld ik had. Daardoor deed ik het eigenlijk.

Het mag duidelijk zijn dat eten niet boven aan mijn prioriteitenlijstje stond. Ik gaf nog liever een paar dollar uit aan een tijdschrift, een goedkoop paar schoenen van Daffy’s of zelfs aan een netpanty.

Doordat ik geen aandacht schonk aan mijn gezondheid nam waarschijnlijk mijn algehele gevoel van malaise toe. Er was amper een dag dat ik me goed voelde, en ik had ’s nachts moeite met slapen. Het was me opgevallen dat ik wallen onder mijn ogen kreeg en dat mijn huid niet meer glansde. Het was duidelijk dat ik beter moest eten, maar ik kon mezelf er niet toe zetten er moeite voor te doen.

==

Als ik een woord moet bedenken om mezelf in die tijd mee te beschrijven, dan zou dat ‘krampachtig’ zijn. Alles in me stond strak en zat vast. Mijn vuisten waren gebald en mijn kaken op elkaar geklemd. Toen ik klein was, zag ik de buurman een keer een golfbal met een bijl doormidden slaan om te zien wat erin zat. Binnenin was een bolletje dat strak omwonden was met elastiek. Zo voelde ik me op dit moment: als het binnenste van een golfbal.

De manier waarop ik me kleedde was kenmerkend voor de geagiteerde staat waarin ik me bevond. Erg vaak droeg ik een zwartleren jas die ik van voren had dichtgeknoopt en die door het lijfje strak zat als een korset. Ik moest bij elkaar gehouden worden en de jas deed dat voor me.

De jas was van het merk Loewe en ik had hem in de uitverkoop voor elfhonderd dollar in East Hampton gekocht. Voor mij was hij perfect met een hint naar fetisjistische symboliek – zwart, glimmend leer – en elegantie. De jas had smalle revers en twee naden die over de voorkant liepen en op een treinspoor leken. Het leer was glad, maar een klein beetje te stijf en krakerig, waardoor de bovenste knoopjes moeilijk dichtgingen. Dit droeg bij aan de legerachtige kwaliteit en ik herinner me dat ik me beheerst voelde, ingehouden en vastgebonden, bij elkaar gehouden als ik erin slaagde om alle vier de knopen vast te maken. Soms droeg ik een sjaal van vossenbont bij dit jasje en dat gaf de hele outfit een licht decadente uitstraling, hoewel ik eigenlijk ging voor een wat zachtere uitstraling. De uitdrukking op mijn gezicht was hard geworden, hoekiger en ik hoopte dat het bont mijn uiterlijk zou verzachten. Maar als ik mezelf in de spiegel bekeek, zag ik er door het pluizige geval meer uit als een vluchteling uit een Duitse nachtclub tijdens de jaren dertig. Ik droeg de leren jas met de bontkraag de hele winter.

Ik droeg de jas aan het begin van de lente, maar toen het warmer ging worden, begon ik op de vroege ochtend te wandelen in Central Park en namen een Adidas-yogabroek en een grijze katoenen sweater met capuchon zijn plaats in. In feite verving deze outfit niet alleen mijn leren jasje, maar bijna al mijn andere kleding. Ik begon om zes uur ’s ochtends aan mijn ochtendwandeling in deze outfit en slaagde erin hem de hele dag te dragen. Ik overtuigde mezelf ervan dat dit goed was, omdat het er sportief, actief en comfortabel uitzag. De yogabroek was waarschijnlijk op dat moment vijf jaar oud en was in de lengte enkele centimeters langer geworden doordat het elastiek was uitgerekt. De sweater paste goed, maar begon te verkleuren. Toch was ik trots op de manier waarop ik eruitzag in deze outfit, omdat mijn lange, dunne benen er goed in uitkwamen. Als ik vlot door de stad liep in deze kleding, dan voelde ik me als iemand die sterk was, iemand die de stad kon aftuigen, voordat deze mij zou aftuigen. Nog meer pantsers. Want dat was de kleding eigenlijk. Nog meer illusies van macht of bescherming.

De sweater met capuchon en de trainingsbroek gingen minder over lichamelijk comfort dan over emotioneel comfort. Het was prettig om dit soort kleding te dragen, want ze vormden geen bedreiging en riepen ook geen oordeel op. Iedereen in New York rende rond in een of andere trainingsoutfit, of een dagpyjama, zoals ik ze graag noemde. Het leek wel of versleten kleding aangaf dat je serieus bezig was met je training. Mijn outfit, die zeer rommelig was, was perfect voor mij. Het weerhield me ervan om mijn garderobe aan te pakken die steeds meer uit de mode raakte.

==

Er waren natuurlijk zoveel dingen in mijn kast die nooit gedragen waren en nu hopeloos uit de mode waren. De buit van honderden koopuitjes lag als een verzonken schat in donkere, stoffige hoeken opgestapeld zoals schatten op de bodem van de zee. Tussen deze relikwieën stonden ook schoenen, sommige nog in de originele doos. Er waren schoenen bij waarvan de zolen nog nooit de stoep hadden beroerd en schoenen die slechts één keer waren gedragen. Er stond een paar rijlaarzen van Calvin Klein, kniehoog van zwart leer met het prijskaartje van zeshonderd dollar er nog aan. Er was een paar zwarte, suède instappers van Robert Clergerie met kwastjes en een crêpezool waar ik altijd een hekel aan had gehad omdat het er zo verstandig uitzag. Er stond een paar spectatorpumps van Jil Sander dat ik had gekocht in Hamburg, alleen maar omdat ze me deden denken aan een paar geliefde pumps die ik op de middelbare school had gehad. Toen ik zestien was, droeg ik die schoenen een jaar lang bijna dagelijks en ik weigerde zelfs om ze uit te doen tijdens de gymles. Ook stonden er in de kast vijf paar vrolijk gekleurde leren espadrilles die ik had gekocht op een markt in Mallorca, alle vijf nog in de doos, een paar hoge open schoentjes van Stephane Kélian gemaakt van zeegras en genesteld in een zeegroene doos, en een paar zwarte, fluwelen stiletto’s van Manolo Blahnik, dat ik had gedragen toen mijn vader ging hertrouwen en de schoenen geruïneerd werden door de regen.

Ondanks dat ik deze schat aan schoenen en laarzen had om uit te kiezen, kwam ik die winter door op een paar bruine, suède enkellaarsjes met een stilettohak van zevenenhalve centimeter, waarvan er een constant dreigde af te breken. De hak was in feite al eens gebroken en toen ik naar de schoenmaker hobbelde voor een noodreparatie, was ik gewaarschuwd dat ik erop thuis kon komen, maar waarschijnlijk niet veel verder.

In plaats van me te bekommeren om deze waarschuwing, bedacht ik een plan. Ik zou mijn geliefde enkellaarsjes dragen, maar ik zou een reservepaar in mijn handtas meenemen. Die winter nam ik overal de bruine grote nertstas mee naartoe, die de ouders van Thomas voor me hadden gekocht bij de outlet van Barneys op Long Island. Ik had er een paar zwartleren open schoentjes met een t-sluiting, hoge hakken en een vierkante neus in gepropt. Dit paar had ik gekocht bij Daffy’s op 57th Street en het was van een goedkoop Italiaans merk dat Coco Pazzo heette.

Op een door en door koude ochtend in januari stond ik, nadat ik Udo’s huis had verlaten, te wachten bij de bushalte op Sixth Avenue en Walker Street, en ik kon de hak voelen trillen onder het gewicht van mijn been. Slechts een fractie van een seconde later brak de hak af en gleed naar achteren zodat deze het glas van het bushokje raakte. Ik wankelde en helde toen over naar links, zevenenhalve centimeter korter aan één kant.

Zo nonchalant mogelijk, en ondanks de temperatuur die onder het vriespunt lag, haalde ik de reserveschoenen uit mijn tas, deed ik de irritante laarsjes uit, trok ik de open schoentjes aan, gespte ze vast en pakte de afgebroken hak op, net voordat de bus voor me stopte.

In de bus zag ik dat twee goed geklede vrouwen aan de andere kant van het gangpad naar mijn pluizige, grijze wollen sokken keken die uit een paar schoenen met t-sluiting piepten.

Was dit zo dicht bij het absolute dieptepunt als ik van plan was te gaan, of zou het hierna alleen nog maar erger worden?

De crisis was compleet en er waren geen tekenen dat deze zich zou stabiliseren. Ik pelde telkens wat af van mijn stapel met twintig-dollarbriefjes en hoezeer mijn schrijfcarrière ook in de lift zat, hij bracht nog steeds niet genoeg op om me in de zwarte cijfers te krijgen.

De medewerkers van de creditcardmaatschappijen werden steeds meedogenlozer in hun achtervolgingen. Een angstaanjagend telefoongesprek liet me mijn laatste vijfhonderd dollar ophoesten voor een betaling. Een stomme zet, uitgevoerd in blinde paniek, waardoor ik al mijn overige creditcards niet kon afbetalen. Hierdoor raakte mijn kredietwaardigheid in een neerwaartse spiraal die me het merendeel van een decennium kostte om te herstellen. Ik voer zonder kompas en ik wenste dat ik ergens aan land kon gaan, al was het maar voor even, om alles op een rijtje te krijgen.

==

De enige verlichting scheen te komen van het zoveel mogelijk vermijden van mijn leven. Dit was mijn leven lang mijn patroon geweest, waarmee ik blijkbaar nog niet kon breken. Ik bracht steeds minder tijd thuis door en meer tijd in Udo’s rommelige appartement in Soho. Verstopt in Udo’s hol kon ik mijn eigen problemen uit de weg gaan en me stilletjes wentelen in zelfvernedering.

Maar ik voelde me ook fijn in zijn chaos en troep omdat er daar niets van me werd verwacht. In tegenstelling tot de ongerepte witte muren van mijn paleis in Southampton die altijd iets van me leken te verlangen. Ik scheen altijd iets te moeten waarmaken en dit putte me enorm uit. Het was zo moeilijk om te voldoen aan het beeld van perfectie waarnaar ik altijd streefde.

Als mijn koopverslaving werkelijk ging om de behoefte om met mijn niet verwerkte verdriet te kunnen omgaan, dan was het verstoppen in de troep van het vieze appartement van mijn geliefde een bevrijding van die behoefte.

Als kind ging ik regelmatig naar de kelder van ons appartementencomplex waar achter een metalen hekwerk huurders hun nutteloze spullen bewaarden. Het was een slecht verlichte, muffe plek waar lege kartonnen dozen hoog op elkaar gestapeld waren, afgedankte keukenapparaten, oude materialen en verschillende soorten gereedschap stonden, en in die stoffige doolhof, had ik het gevoel dat ik mezelf kon verliezen. Ik kon de harde buitenwereld vergeten.

Zo nu en dan hield de huisbewaarder van het pand een ‘opschoon’-verkoopactie. Geïmproviseerde uitstaltafels – houten planken op schragen – werden neergezet en de spullen erop uitgestald. Mijn oma vergezelde me dan naar deze onderaardse markt en we doorzochten het aanbod, amper zichtbaar behalve als er dunne streepjes zonlicht door de getraliede raampjes vielen. Ik kon daar uren doorbrengen, rommelend tussen de troep.

Een keer vond ik een gele map vol zwart-witfoto’s van locomotieven. Ik weet nu nog niet wat me aantrok in dit stapeltje foto’s. Ik was niet geïnteresseerd in machines of transportmiddelen, of iets anders wat de machines zouden kunnen oproepen. Ik kan me alleen voorstellen dat het mijn latente interesse in fotografie was waardoor mijn nieuwsgierigheid werd geprikkeld. Ik smeekte mijn grootmoeder om ze te kopen. De envelop, en de inhoud – ongeveer twintig glanzende foto’s van 20 bij 25 centimeter – nam ik die zomer overal mee naartoe.

Udo’s stapels oude tijdschriften en kranten, overhellende boekentorens, onder het stof bedolven rijen dvd’s en de kamer zonder gordijnen met kleurrijk speelgoed dat uit dozen puilde, hadden dezelfde fascinatie voor mij als een fantasiewereld vol rommel, en misschien gaf het me dezelfde hoop om mezelf te kunnen verliezen of iets anders te ontdekken om verliefd op te worden.

Ook al was Udo’s huis een smerige bende, het was een ware ontdekkingsplek. Alleen een kijkje in de vriezer kon al lijken op een expeditie. Vaak had hij er exotische of ongebruikelijke dingen in gestopt: pijlstaartrogvleugels uit Japan, zakken vol mini-Hershey’s Kisses en ijs met rozen- en lavendelsmaak. De hele keuken was een symfonie van niet bij elkaar passende borden, potten en pannen, en glazen die kriskras rondom de gootsteen stonden opgestapeld. De witte linoleumvloer was versierd met kringen van opgedroogde drank. Er waren stapels kruidenpotjes, theeblikjes, doosjes aspirine, Italiaanse drop in hun vaderlandslievende rood-groene dozen, Fisherman’s Friend-keelpastilles, kruidengeneesmiddelen, een overvloed aan metalen mandjes op de planken van een bakkersrek.

De badkamer was van hetzelfde laken een pak: een gammele plank stond vol met een verscheidenheid aan shampoos, conditioners, verscheidene bruine plastic flessen met waterstofperoxide, half opgebruikte tubes tandpasta, roestige scheermesjes en lege bussen scheerschuim. Er stonden een vettig potje vaseline en een ongeopende flacon Dirty Girl-douchegel. Een stapel vieze kleren lag op een wilgentenen wasmand. De wastafel zat onder de tandpastavlekken, de kraan was bespikkeld met waterdruppels.

Om de hoek van de badkamerdeur stond een oude, houten tafel die op sommige plekken splinterde. Erboven hing een metalen koepelvormige lampenkap die door een enkel kaal peertje werd verlicht. Laat op de avond zat ik weleens aan die tafel naar het gebrom van de koelkast te luisteren. Omringd door chaos voelde ik me geborgen in een veilige kalmte. Op die momenten wilde ik die plek nooit meer verlaten en fantaseerde ik over een manier waarop ik daar kon blijven, stil en verstopt. Als ik in de archiefkast had kunnen springen, dan had ik dat gedaan. Maar uiteraard bestond deze fantasie slechts vanwege haar onmogelijkheid. Ik wist met mijn bewuste ‘ik’, de ‘ik’ die nog steeds half begraven was, dat het slechts een kwestie van tijd was voordat ik weer weg wilde gaan.

In de fysica is chaos een tijdelijke staat tussen een natuurlijke vorm van harmonie en haar transformatie naar een hoger aanzien. De overgang kon onsamenhangend zijn. Ik was in de overgang.